Vertelstof

De vertelstof – beeldenrijke leidraad door de leerjaren heen

Het dagelijkse vertellen van verhalen heeft een prominente plek in ons onderwijs. Door middel van de bij de ontwikkelingen van elk leerjaar aansluitende vertelstof verruimen de kinderen stapsgewijs hun blik op de wereld en ontwikkelen het vermogen om zich te identificeren met het ‘anders zijn’ van o.m. vreemde culturen en religieuze stromingen. Het spelen van de erbij passende toneelstukken, ondersteunt deze ontwikkeling door alle leerjaren heen.

Waarom verhalen vertellen ‘by heart’?

Omdat deze manier ‘uit het hart’ komt en daarmee het hart raakt. Verhalen voorlezen is zeker ook goed; goed voor de woordenschat, de verbeelding, de algemene ontwikkeling, het inlevingsvermogen… maar als je een verhaal vrij vertelt, dan kan je vanuit je eigen verbeelding direct tot de luisteraars spreken. Je kan je lichaam inzetten om het verhaal te ondersteunen en je kan oogcontact maken met de kinderen. Je kan hun emoties waarnemen en met je verhaal erop anticiperen. Juist door deze actieve manier van vertellen komen verhalen werkelijk tot leven. Niet alleen de oren en het verstand krijgen input, maar het innerlijke komt in beweging. En zo wordt het verhaal meer dan mooie woorden, maar rijke voeding voor de ziel.

Nog van deze tijd?

In het Waldorfleerplan staan de zogenaamde jaarthema’s centraal, die allereerst als ‘vertelstof’ worden aangeboden, voor elk jaar passend bij de ontwikkelingsfase van de leerlingen en die verder geïntegreerd zijn in de lessen en leerstof van elke klas. Dat is in 100 jaar amper veranderd, maar is het nog wel van deze tijd?

Op vele basisscholen worden maatschappelijke onderwerpen als discriminatie, klimaatverandering, werkloosheid, reclame, eetstoornissen, oorlog, alcohol en drugs behandeld, dikwijls in de vorm van projecten, met de bedoeling de kinderen zo vroeg mogelijk hiermee vertrouwd te maken.
De gedachtegang hierachter is dat ze daardoor later als volwassene ‘weerbaarder’ zullen zijn, beter gewapend de maatschappelijke problematiek tegemoet zullen treden en wellicht ook niet dezelfde fouten zullen maken als de volwassenen van nu.

Maar…het kind op de basisschool is nog lang geen volwassene, het heeft nog niet de vermogens ontwikkeld om denkmatig en emotioneel de volwassenenproblematiek op te nemen en te verwerken en zo kan het tegendeel ontstaan van wat wordt beoogd.
Het kind wordt belast met voor hem onverteerbare kost. De volwassenenwereld krijgt een bedreigend en bedenkelijk karakter en begint hem te bedrukken. Het is een wereld die weinig aantrekkelijk is, geen motiverende perspectieven biedt en waarvoor je liefst op de vlucht zou gaan.
Vol vertrouwen aan je levenspad beginnen en de wereld omarmen wordt zo een haast onmogelijke opgave. Waar haal je de innerlijke kracht, de moed, het inzicht en het vertrouwen vandaan om in deze maatschappij te gaan leven en werken en verantwoordelijkheden te dragen?

Wellicht is het dus toch niet zo ouderwets om de kinderzielen via verhalen te voeden? Ze te sterken met prachtige beelden, met verhalen van goed en kwaad, waarbij het goede uiteindelijk overwint. Hun fantasiekrachten aan te wakkeren met de fantastische verhalen uit de Edda en de Griekse mythologie. Zodat ze, als de tijd rijp is om de grote wereld te verkennen, een morele grondhouding en een sociaal inlevingsvermogen en geloof in het goede stevig verankerd zijn en ze deze de – inderdaad niet sprookjesachtige – maatschappij in kunnen dragen. Opdat de wereld een beetje mooier en beter wordt.

De kleuterklas

In de kleuterklas vertellen we bakersprookjes uit de nabije omgeving en andere korte verhalen, passend bij de leeftijdsfase van het kind en het seizoen. De bakersprookjes sluiten daar naadloos bij aan omdat ze makkelijk toegankelijk zijn voor de kinderen en hen fantasierijke beelden geven van de werkelijkheid. Het zijn oeroude verhaaltjes die eeuwen geleden aan kinderen werden verteld door bakervrouwen, door (groot)ouders of andere volwassenen. Van mond tot mond verspreidden deze verhaaltjes zich en gingen zo van dorp tot dorp, van stad tot stad, van streek naar streek tot ver over de landsgrenzen heen.

Veel bakersprookjes gaan over gebeurtenissen die dieren, mensen en soms voorwerpen kunnen meemaken. Er zijn ook bakersprookjes die vertellen over een situatie die niet gebeurd kan zijn, bijvoorbeeld om een situatie met humor te verlichten. Soms zijn erin ook wel opvoedkundige thema’s verpakt zoals het samen delen van de huishoudelijke taken.

Bakersprookjes zijn verhaaltjes die aansluiten bij de behoefte van peuters en kleuters aan eindeloze herhaling. Herhaling geeft kinderen in deze leeftijdsfase een gevoel van herkenning en daarmee voorspelbaarheid. Daardoor voelen zij zich veilig en geborgen. Het schenkt hun grip op het leven. Ze weten precies wat er in een verhaaltje gaat komen. Een diepe zucht klinkt als deze voorspelling uitkomt. Tot in de ogen van kinderen is dit te lezen. Meesterverteller W.G van der Hulst (1879-1969) verwoordt het zo: ‘Waar ter wereld bloeit zoveel ongerepte schoonheid op als in de ogen van een luisterend kind?’

Klas 1

In de eerste leerjaren raken de leerlingen via sprookjes, legenden en mythen vertrouwd met het gegeven dat de mensen in vroegere tijden anders leefden en werkten dan nu. Tevens worden daarin menselijke, sociale en geestelijke waarheden op een uiterst concrete, beeldende manier gebracht zonder verstandelijke uitleg of moralistisch oordeel. De sprookjes zijn vaak afkomstig uit Grimm, maar ook Anderson en sprookjes uit andere culturen kunnen aan bod komen. Het waarnemen van goed en kwaad in een simpele, overzichtelijke structuur kan kinderen rust en vertrouwen geven. De kinderen beleven bij het luisteren emoties als medelijden, vreugde, verwondering, afschuw en kunnen daardoor oefenen met hun emoties, maar ook het vermogen tot empathie ontwikkelen. Ook de moraliteit kan zich door het (onbewust) spiegelen aan verhalen en sprookjes ontvouwen. Daarbij letten we op verouderde stereotype beelden en passen deze zo nodig aan.

Klas 2

In de tweede klas vertellen we de kinderen de fabels. Hierin leren de kinderen via de dieren verschillende en vaak tegenovergestelde karaktertrekken kennen en daarmee diepmenselijke eigenschappen als hebzucht, vrijgevigheid, ijdelheid, gemakzucht, vlijt, vriendschap en wijsheid.
Deze eigenschappen kunnen ze herkennen in zichzelf en in de ander, wat leidt tot meer zelfkennis en begrip van de ander. Daarnaast worden verhalen verteld over mensen die er in hun leven bewust voor hebben gekozen om de moeizame weg te gaan van zelfoverwinning en zelfopoffering om te kunnen komen tot een respectvolle en liefdevolle zorg voor de medemens. Deze heiligen uit de legenden vertegenwoordigen het andere spectrum van het mens-zijn en kunnen tot navolging oproepen.

Klas 3

In de derde klas horen de kinderen de verhalen uit het Oude Testament, met daarin onder anderen de wordingsgeschiedenis van het Joodse volk en hun tocht naar het beloofde land. Deze verhalen zijn (onbewust) een beeld voor de ontwikkeling van de mensheid, het aankomen op aarde. Een ontwikkeling die ieder kind individueel ook doormaakt. Het doel is niet het overdragen van het christelijke gedachtegoed, wel het beleven van normen en waarden, het besef ontwikkelen dat ‘oog om oog, tand om tand’ geen adequate omgang is voor onze cultuur.
Daarnaast wordt door het intensieve beleven van de ambachten ruime aandacht gegeven aan het werk en de liefde van mensen voor hun beroep. Dit bevordert opnieuw het respect en de waardering met namen voor onze dagelijkse voeding en voor de gebruiksvoorwerpen om ons heen.

Klas 4

In de vierde klas staan de verhalen uit de Edda centraal, de Noorse mythologie. De schepping van de aarde (in klas 3 in het Oude Testament verteld) komt opnieuw aan bod, maar nu vanuit een volledig ander perspectief. De Edda vertelt verhalen waarin mensen en goden onstuimig en woest in het leven staan, en met list en bedrog elkaar te slim af proberen te zijn. Dit zijn thema’s waarin de vierdeklasser zich kan herkennen; op het schoolplein gaat het er soms al net zo onstuimig aan toe. Aan het einde overwint het goede. Daarnaast is een sterk thema in deze verhalen dat de crisis nóg zo groot kan zijn; erna volgt een nieuw begin. De Edda eindigt met het verhaal van de Ragnarok, waarin de hele wereld vergaat, maar ook het nieuwe begin al merkbaar wordt. Voor de vierdeklasser, die een stuk kind-zijn is kwijtgeraakt en veel individueler en bewuster in de wereld staat – wat niet altijd makkelijk is – zit in deze verhalen een stuk (h)erkenning van de eigen binnenwereld.

Klas 5

In de vijfde klas wordt de aarde wéér opnieuw geschapen, dit keer vanuit de Griekse mythologie. Er ontstaat een bewustzijn dat het ontstaan van de aarde een mysterie is waarop evenveel antwoorden zijn als dat er vragen blijven bestaan. Nog zijn, in deze mythologische verhalen, de mensenwereld en de godenwereld met elkaar verbonden. Goden en mensen kunnen met elkaar praten, elkaar helpen, elkaar dwars zitten. De vijfdeklasser – harmonisch en evenwichtig in het lichaam, met een steeds wakkerder blik voor de wereld om zich heen – herkent zichzelf in de Grieken.
In de loop van de vijfde klas begint dan het eigenlijke geschiedenisonderwijs. De kinderen leren en ervaren dat er een verschil is tussen de mythologische verhalen en de ‘echte’ geschiedenis (in de vorm van bewijsbare feiten). Maar in de oudheid liggen deze twee vaak in het verlengde van elkaar en gaan in de lessen de mythologie en geschiedenis hand in hand. De blik wordt in de
eerste geschiedenisperiode van een Waldorfschool bewust gericht op niet Europese culturen. De oude, oosterse culturen van India (met aandacht voor het latere Hindoeïsme), Perzië en Mesopotamië staan daarbij in het middelpunt, gevolgd door de Egyptische en Griekse cultuur. Deze culturen hebben geografisch gezien een groot bereik gehad en hebben grote delen van de mensheid
beïnvloed. Door o.a. gebruik te maken van de literaire tradities en andere artistieke uitingen van deze culturen worden de leerlingen in aanraking gebracht met veelvuldige religieuze levensmotieven en waarden. Hier biedt de biografie van Boeddha de kinderen de gelegenheid om kennis te nemen van de geestelijke uitgangspunten van het boeddhisme. Ook ontwikkelen de kinderen een besef van de invloed van deze culturen (uitvindingen, muziek, schrift, eten, hygiëne) op onze samenleving. Ook het Hindoeïsme komt aan bod. Zo is er in de loop der jaren al een rijk geschakeerd palet aan verschillende religies voorbijgekomen. Alle verschillende verhalen worden door de kinderen even intens beleefd.

Klas 6

In de zesde klas begint de vertelstof met de verhalen over de Romeinen en het ontstaan van het Romeinse Rijk. Alhoewel we in de Romeinse goden de Griekse goden weer herkennen, zij het met andere namen, is de godenwereld nu echt gescheiden van de mensenwereld. De mensen staan er op aarde alleen voor en moeten het met elkaar zien te rooien. Een rechtsstaat ontstaat.
Gaandeweg klas 6 wordt het verhaal over de Romeinen echt geschiedenis en krijgt zijn plaats in de geschiedenisperiode. Als vertelstof worden bijpassende verhalen gekozen uit de Romeinse of Middeleeuwse cultuur. De kinderen krijgen ook de verhalen over de vervolgingen van de eerste christenen in Rome te horen en kunnen zich zo inleven in wat het betekent om op basis van geloof en religieuze overtuiging onderdrukt, vervolgd of zelfs gedood te worden. In de periode Middeleeuwen blijkt echter dat ook de Christenen weer andere volkeren vervolgden. Daarnaast wordt duidelijk wat de invloeden op onze cultuur zijn vanuit verschillende andere culturen, zoals de Keltisch/Germaanse cultuur die door de Vikingen naar ons land kwam, maar ook de invloed vanuit het Jodendom en de Islam. De kinderen ervaren hoe zeer deze godsdiensten met elkaar verwant zijn.

De geschiedenisstof van de zesde klas vormt dan ook een goede aanleiding om een bezoek af te leggen aan een kerk, moskee of synagoge. Ook kunnen ouders of vertegenwoordigers van verschillende geloofsrichtingen worden uitgenodigd om in de klas over hun religieuze achtergrond te komen vertellen.
Verder is de geschiedenis van het Romeinse rijk bij uitstek geschikt om nader in te gaan op het verschil tussen dictatuur en democratie, wetgeving en sociale verhoudingen. Net als dit bij de Romeinen het geval was, ontwaakt er bij de kinderen in de zesde klas een behoefte om te debatteren, standpunten te bepalen en op te komen voor hun rechten. In dit kader is het ook volledig op zijn plaats om nader in te gaan op ons parlementaire stelsel, de universele rechten van de mens en de rechten van het kind. Actuele thema ́s uit het nieuws, o.a. met betrekking tot omgaan met verschillen tussen mensen met andere culturele en etnisch-religieuze achtergronden, kunnen nu eveneens onderwerp van gesprek worden.

In het vensteruur kan aandacht besteed worden aan biografieën van nastrevenswaardige mensen zoals bijvoorbeeld Gandhi of Nelson Mandela.
In alle ontwikkelingsfasen van het kind is de leerkracht zich ten allen tijden bewust van zijn/haar voorbeeldfunctie. We verwachten van onze leerkrachten dat zij hun eigen sociale vaardigheden gestaag verder ontwikkelen en stimuleren dat ook actief door o.a. samenwerking binnen het team te faciliteren en te evalueren.

Bronnen, die ter inspiratie van deze teksten dienden:
https://levende-sprookjes.nl/bakersprookjes-deel-2-lois-eijgenraam/
https://vrijeschoolpedagogie.com/2013/10/12/vrijeschool-vertelstof-algemeen-1/
https://everydaymommyday.com/verhalen-vertellen-de-vertelstof-op-de-vrijeschool